Krediet

Fietste kortgeleden in De Achterhoek weer door het grensgebied bij IJzerlo. Mooi als altijd, dit keer te koud voor een bejaarde. Ik had er een redelijk gangetje in, want wilde op stal. Een bevroren bloedrode zon zakte door het woud van kale stammen en takken, sommigen al beloftevol in knop. Op enig moment schrok ik op uit mijn gemijmer op de fiets. Snuif, snuif, roffel, roffel, op het zandpad pal naast me draafde een groot paard in galop gelijk met me op. Ruim maar twintig kilometer per uur! Dat kwam natuurlijk niet in de buurt van de topsnelheid van Lightfeed, het bovennatuurlijk snelle ros van Arendsoog, maar hard was het.

Ik keek opzij, de jonge berijdster lachte, ik dacht aan Anaïs Nin, zij spoorde haar viervoeter nog eens aan. Dat laatste deed later die dag de gedachten afdwalen. Ooit had ik zelf eens per abuis de sporen gegeven, aan Black Boomerang, een juweel van een uiteraard zwart paard. Bruin zou humor zijn geweest had ik vooraf nog gegniffeld, maar het lachen verging me toen ik onopzettelijke het enorme dier de sporen gaf. Boomerang kiepte zijn gelegenheidsberijder direct met één zwiep uit het zadel. Mijn vrouw liet zich uit samenhorigheid ook van haar vallen. Liefde kent geen grenzen.

‘Komt omdat Blackie je niet kent. Dan verdraagt hij het aansporen al helemaal niet’, verklaarde de managehouder lachend de bruuske werkweigering van zijn werknemer.
Jaren daarna moest ik in een andere setting aan die woorden denken. Als bondscoach debuteerde ik met de Noorse mannentafeltennisploeg op de Open Finse. We speelden in de ochtenduren tegen Frankrijk en Roar Blikken startte.

Roar was goed, maar ook onzeker. In zijn kinderjaren was hij ternauwernood gered uit een brandend houten huis. Vingers verbrand, kon maar net een batje vasthouden, geen wimpers, getekend gezicht, een blonde pruik, werd door zijn teamgenoten soms liefdevol ‘turbo’ genoemd. Speelde meestentijds met het hoofd omlaag en keek dan vanonder de pruik naar mij als coach.
Na de eerste game zei ik daar iets over, indachtig het idee dat je als speler met de borst vooruit hoort te spelen. ‘Het resultaat maakt me niet uit. Probeer het, Roar.’ Dat lukte meer niet dan wel. Na afloop zei hij niets.
De volgende drie dagen ontliep hij mij. Bij het afscheidsbanket ging ik naast hem zitten. ‘Ik bedoelde het goed, Roar.’ ‘Weet ik, maar ik ken je nog helemaal niet, Theo.’

Hoe simpel had ik gedacht. Kende zijn verhaal, maar schatte de impact ervan toch onvoldoende in. Binnenkomen, geen krediet hebben en dan zomaar iets onmogelijks aan hem vragen. Boomerang gooide me uit het zadel, terecht, ik had mijn sporen nog niet verdiend. Met Roar kwam alles goed. Prachtmens.

‘Ik kende Jörgen Persson zo goed. Ik had het krediet. Ik kon het doen.’ Wat jaren geleden had ik contact met de Zweedse oud-wereldkampioen tafeltennis Stellan Bengtsson. ‘Dat je dat gezien hebt’, mailde hij. Het ging over zijn coaching tijdens de WK-kwartfinales in Chiba, toen hij de apathische Persson bij dreigende uitschakeling met een ferme tik op de wang wakker mepte, waarna alsnog de zegeroute naar de wereldtitel volgde. ‘Probeer het niet zonder krediet. Doe het niet na. Maar Jörgen was mijn vriend, het was zijn WK. Ik kon en moest het doen.’

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Krediet

Beestjes

‘Ja, naar de verdoemenis, naar het gesticht,’ zou Janus gezegd hebben. Ik passeerde zondag het pand, nu een glazen puist, tegenover mijn geboortehuis aan het Levendaal in Leiden. Op de ruit zit een sticker met ‘Alle beestjes helpen’.
Vroeger woonde Janus er met zijn broers Tinus en Dirk en met moeder. Janus zoop zich regelmatig een delirium tremens, een hersenvergiftiging door de alcohol, verkeerde dan dagenlang in een nachtmerrie en schreeuwde dat er beestjes over zijn lichaam liepen. Moeder spoot in de bijkeuken met ijskoud water zijn lijf vergeefs schoon. En nu siert dus genoemde spreuk de glaspui. Toeval bestaat niet.
Bij ons in de buurt ging de fles rond in hoog tempo. En al helemaal als de lonen handje contantje werden uitbetaald. De cafés en hoeren deden daar hun voordeel mee, niet moeder de vrouw thuis. Die kwam soms de messen inleveren bij de melkboer ‘voor het geval dat’. Ook was er dramadrankorgel Hegel, blind door het drinken van spiritus. Daar helpt geen filosofie of Alka Seltzer tegen.

Op latere leeftijd verzeilde ik ooit tijdens carnaval in Wellerlooi in de feestzaal. Onder de tl-buizen ’s middags om drie uur polonaise. Bier was brandstof. Leuk was het na een glas of vijftien toch wel. Minder vrolijk was vroeger bij ons in de achterbuurt de drinkende vrouw van de groenteboer. Hij stierf jong en zij spoelde dag na dag het verdriet weg. Wij stonden als flutventjes voor haar deur en riepen ‘vrouw Smits, vrouw Smits, d’r kut is uit de mode.’ Zij kwam dan huilend, lallend, vallend naar buiten om ons te verjagen.

Drank om te ontsnappen aan de armoede. Waar ter wereld niet? In New York stapte ik ooit op een man verscholen onder karton in de vrieskou. Hij merkte niets, de lege whiskyfles lag naast hem. Drinken om te ontsnappen, die verslaving werd er soms met de paplepel al ingegoten. Verderop in onze steeg kreeg de baby die huilde een speen die eerst in de jenever was gedoopt en daarna in de suiker. En eenmaal verslaafd, altijd verslaafd. Stoppen is vechten. ‘Ik ben een alcoholist die niet meer drinkt’, zei Gerard Reve ooit.

In Leiden waren de pilaren van de Pieterskerk tot op pishoogte afgedekt met lood, want het godshuis was in de Middeleeuwen nog des mensen en de mannen gingen voor hun plas niet naar buiten. Miljoenen voorbeelden zijn er van drankgebruik, -misbruik zo u wilt, door alle eeuwen heen. In Egyptische papyrusrollen van 3500 voor Christus werd al een recept voor wijn gevonden. Janus was de eerste niet.

Soms moet je zoeken naar cafébier. In Marokko, in Essaouira, moest ik kruip-door-sluip-door via haakse steegjes om terecht te komen bij een bar die vertaald ‘Kontgat’ heette. Eén mededrinker vond mijn aanwezigheid als lange blonde pottenkijker bij wat verhuld moest blijven niet leuk. Hij wilde keer op keer op mij af komen, maar eindigde na enkele passen in een spagaat waar Nadia Comaneci jaloers op zou zijn geweest. Het was er goed toeven met de andere gasten die lachten en me een goed glas aanboden.

Kent u ook de drang grijze dagen roze af te willen sluiten? Om even de boel te ontstijgen? In India karde ik jaren geleden honderden kilometers door een woestijn waar kortgeleden het groen nog welig tierde. Ik nam ’s avonds een glas. Kijk maar niet te vaak met open oog om u heen. De mens sloopt zijn nest, omdat hij is hoe hij is. En we zijn ons dat ook nog eens bewust. Dus ja, mag er af en toe wat vergetelheid zijn? Wel met de veiligheidspal erop. Geen beestjes.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Beestjes

‘No worries, mate’

Af en toe speelt een herinnering aan een geur me deze weken parten. Ik loop door de fijnstof van Leiden maar ruik dan zomaar eucalyptus. Die boom stond schuin voor het hotel in Melbourne waar ik jaren achtereen in januari bivakkeerde om verslag te doen van de Australian Open Tennis. Liep je binnendoor naar de Rod Laver Arena dan streelde de schone geur van eucalyptus de neus, al helemaal na een fikse bui, horend bij het ‘vier seizoenen in één dag’ dat deze hoofdstad van deelstaat Victoria kenmerkt.

Als mannetje van de radio mocht ik van 44 Grand Slams verslag doen. Elk Slam had zijn eigen karakter. En, ja, de Australian Open droeg alles in zich van het ‘no worries, mate’ waarvan de landsaard Down Under doordesemd is.
Terzijde: regels zijn regels is een ander facet van die aard en daar had Novak Djokovic, de weggestuurde titelverdediger, nu last van. Ik moet denken aan een voorval tijdens de ‘best Olympics ever’ in Sydney. Als de dag erop zat moesten duizenden fans met de trein van het olympische park terug naar de stad. Er vormde zich een Z-vormige slingerrij. Eén man dacht slinks te kunnen oversteken naar de volgende poot van de mensenfile. De correctie was niet alleen met woorden.

De Australian Open, Sydney, de Great Barrier Reef, het continent Australië, het biedt stof voor nog veel meer Spinsels. Dit keer cirkel ik om de zoetzure heimwee. Het leven vordert. De meeste aardappelen hebben we gegeten. Herinneringen vormen steeds meer het zout in de pap. U herkent dit? Verwijl erin, snoep ervan. Vergeet de strontzooi, laaf u aan wat de dagen roze kleurde. Iedereen heeft zijn eigen ‘memory lane’. Scharrel er regelmatig.

Ach, Melbourne. Viel de reis over te slaan, want ver weg is het, dan zou je er weer willen zijn  om in het warenhuis te luisteren naar de Central Clock die elk uur Waltzing Matilda bimbamt. Waar zou de man nu zijn die in de winkelstraat spelend op zijn Chinese viool melancholieke compensatie bood voor alle koopwoede? Het winkeltje waar ik ieder jaar kleertjes kocht voor de kinderen, ik zou er weer langs gaan en nu iets halen voor de kleinzoon.

De schroeiende zon. De rivier de Yarra waarin Jim Courier zijn triomfduik nam. De vlammen die tot schrik metershoog de lucht in werden gespogen pal naast het terras van het casino. Het concert van Elvis Costello, die zoals altijd slecht bij stem toch ontroerde. En dat dan aan het eind van een dag, die begonnen was met een ontbijt op de pier van St Kilda.

De dagsluiting met de collega’s vond plaats in de foyer van het Pullman en steevast werd na herhaald proeven vastgesteld dat Cascade zo’n slecht bier nog niet was. Dat waren de dagen. Aan al dit voorbije moois denk ik zolang de Australian Open loopt. Zelf open ik de middelste zondag een goede Cava. Als ritueel. Tijdens de veertien dagen van het toernooi gingen de medewerkers van het perscentrum ’s middags rond met bubbels. ‘Is dat wel goed midden op de dag?’, vroeg ik dan. ‘No worries, mate.’

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor ‘No worries, mate’

Handje helpen

Met een soepele draai dacht ik mijn fiets op de drager te tillen. We gingen op huis aan. Maar dat soepele speelde zich toch vooral in mijn hoofd af. Pijnscheut, fiets weer ter aarde en ikzelf bijna ook. Was het weer eens vergeten. Niet de leeftijd, nee, maar dat kurkentrekbewegingen met de rug er niet meer in zitten. Nog wel de radslag en salto uit stand, maar draaien, ho maar.

Dit zit zo. Er is een oorzaak. Er is altijd voor alles een oorzaak. Mijn draaiblokkade liep ik lang geleden op in een Zen-klooster. Niet ver weg, gewoon op Groningse grond. De dag begon er om vijf uur met ‘zitten’. Niet te doen, zelffoltering. Kansloze zaak bovendien om daarmee de geest te willen verstillen. Miljoenen jaren evolutie hebben ons alert gemaakt. Er kan altijd een roofdier in de bosjes liggen en, wat nog vaker voorkomt, een mede-aap, die denkt, jij jagen, ik eten.

In mijn laatste boek, Van veenbrand tot vreugdevuur, staat ergens de verzuchting ‘hoe laat het oog, altijd gericht op het vergroten van futiel ongemak, zich uitsteken’? Niet dus. Aard. Natuur. Genen. Een mantra reciteren, de ademhaling controleren, allemaal make-up totdat het doorloopt, maar uiteindelijk geen routes naar stabiele rust en geluk. Is niet erg, accepteren, we moeten niet koeien zijn die zich ergeren aan hun geloei.

In dat klooster kreeg je voor de ochtenduren een werkje. Ik moest de dorre bladeren op een hoop vegen, wat, het waaide veel te hard, twee uur lang een hopeloze zaak was. De zinloosheid kalmeerde de geest niet, wél kostte het mijn rug. Eén draai met de wervels, zoals gisteren en ik vertoef weer op die vergeefse missie naar wijsheid, geluk, tsja, wat zoekt een mens.

Ik ging er graag weer weg, niet alleen voor een goede massage van de rug, maar ook om te ontsnappen aan de benauwenis van alle, ongelukkige, zoekende zielen. En maar willen dresseren die bovenkamer en niemand die er zelf keihard om in de lach schoot.

Aan het eind van mijn retraite mocht ik een vraag stellen aan de meester. ‘Eerst stel ik vast’, stak ik van wal, ‘dat de Boeddha gelijk heeft met het teveel peilen in teveel mensenogen. Nu mijn vraag: wat doet de wijze dan? Zwijgt hij (altijd mannen die wegwijzers)? Spreekt hij afschuw uit? Of helpt hij een handje en verwijdert op zijn minst één pijl?’ Het antwoord vergrootte mijn vertrekwens. ‘Oh, hij zal de ene keer zwijgen, de andere keer spreken en soms ook helpen.’

Ondertussen stond ik daar met mijn fiets. Erfheer Jan kwam aanlopen en zei: ‘Ik zal je een handje helpen.’ Mijn rug blij, ik blij, Jan blij. Zo moeilijk is het allemaal niet.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Handje helpen

Verhalen

Het was nacht, het was nacht, het was midden in de nacht, toch hoorde ik geen vreselijke klap. Geen vlooien. De oudere jongeren onder u kennen dit liedje nog wel over vaders onderbroekie. Wél luisterde ik, gelegen onder het schuine dak van ons knusse huisje in De Achterhoek, naar de regen, roffelend op de golfplaten. Mooi, romantisch, je ligt lekker warm binnen terwijl het buiten giert.

Met regen veilig schuilen onder zeil (niet aanraken!), vond ik een grote charme van kamperen. Ooit, een halve eeuw geleden trokken we met een tent naar het toen nog bestaande Joegoslavië, naar de meren van Plitvicka Jezera. Wolkbreuken waren die jongensvakantie eerder regel dan uitzondering.

Avond, donker, wij boemelden de heuvels in. Noodweer, donder en bliksem! Het licht in de haveloze, nagenoeg lege trein viel uit. De ramen van de coupés stonden open en konden niet meer dicht. Hemelwater sloeg naar binnen. Wij waren aan het bier en genoten van het avontuur, maar toen een flitslicht dwars door de wagon sloeg werden we stil tot de stop in een klein bergdorp.

Niemand op het perron, volslagen zwart alles, nacht, geen hand voor ogen te zien. Wij sleepten ons ongelukkig met de gietijzeren tentstokken. Het hoosde en binnen vijf minuten waren we doorweekt tot op het hemd. Waarheen? Waar te slapen? In de verte zagen we een licht branden en, hoera, dat bleek de buitenlamp van een hotelletje te zijn!

Verkleumd en wel zagen we een bad! Hup, met zijn vieren erin! Dat trok de stenen kuip niet en barstte. Het water gulpte eruit. Drie vlogen met hazewindsnelheid terug naar de kamer, een van ons, meestal dezelfde, trok de stoute schoenen aan en speelde bij de eigenaar de onschuld. ‘Ik ging erin zitten en krak.’
Rasnjici en meer bier bracht ons in het belendende zaaltje weer bij de mensen. Klaverjassen. Maar er kwamen steeds meer mannen met geharde koppen binnen en allemaal draaiden ze hun stoel naar ons toe! We gingen alsnog boeten voor het gesloopte bad, dat stond vast. In angst legden we de kaarten neer toen een grote bebaarde Kroaat opstond. Hij liep op ons af en …. zette boven ons hoofd een krakkemikkig zwartwitteeveetje aan. Een wrede film over de bloedige Partizanenstrijd tegen de Nazi’s volgde.

De tent stond uiteindelijk op een helling met een hoek van 45 graden. Voor de niet-wiskundigen onder u, dan kun je beter niet me je hoofd naar beneden slapen, wat we dan ook niet deden. Daaraan dacht ik allemaal toen ik in de nacht van zaterdag op zondag de regen hoorde kletteren. Ook aan de vriend die á la David (velde Goliath) met zijn camerahoesje slingerde. Rits helaas nog open en met een fraaie boog vloog het toestelletje in de waterval!

Moest er vijftig jaren later nog steeds om lachen, dat was goed in slaap vallen. Vlak voor de overgave aan Klaas Vaak dacht ik nog: we moeten alle verhalen aan elkaar en de kinderen blijven vertellen. Niet alleen over hoe de oorlog is verdwenen en dan honderd malen wenen, maar ook de zonnige anekdotes, zoals deze over vriendschap, lachen, geluk in de regen.

(Spinsels het lezen waard? Delen? Graag!)

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Verhalen

Extra jaren

Einde middag fietste ik gisteren mijn lievelingsrondje in de buurt van IJzerlo. Azuurblauw, koud, bloedmooi. In de diepte van de Achterhoekse coulissen nam de zon al afscheid. Je moest zo voor altijd door kunnen fietsen dacht ik ook nu weer. Maar niets is voor altijd. Dat werd benadrukt door een dode kraai die midden op het landweggetje lag. Ongewoon. Zou de dood moeten aankondigen, doodgraver kunnen zijn, maar heeft nu zelf zijn kraaienmars geblazen. Boven me cirkelden rouwende soortgenoten.

Als jochie heb ik een musje begraven bij de Plantage in Leiden. Tranen met tuiten. Ik weet nog waar hij ligt, of nee, lag, ook van de restanten resteert niets meer. Ach, de stille trom die voorbij kwam voorafgaand aan een te jong door een ongeval overleden soldaat. Huilen. Op de radio de melding dat paus Pius dood was. Huilen.

Later berusting bij het vergankelijke, minder snel emoties. Totdat Koossie Poes verstijfd in de schuur van de buren werd gevonden. Ai. Liefde verdraagt heengaan niet.

Zelf heb ik in de tijd dat het niet mee zat, de dood één keer ontmoet. Als vrouw. Vanonder haar kap monkelden de groene ogen van de veervrouw van de eenmalige oversteek. Uitnodigend stak ze haar arm uit, maar ik haakte niet in. Wie besliste dat voor mij?

Mijn bijna apathie waar het de onvermijdelijke afloop van het leven betreft ging enkele jaren geleden letterlijk en figuurlijk in rook op. In Varanasi, waar ik een tijdje vertoefde om te werken aan mijn boek Van veenbrand tot vreugdevuur, zat ik uren tussen de lijkverbrandingen op de trappen van Manikarnika Ghat. Toen de schedel van de man op de brandstapel pal naast me open barstte vloog het me aan. Door de zoons werd gezongen, de geest had kunnen ontsnappen. Zelf verliet ik ineens vol huiver alle grijs, alle as. Doodsangst.

Vorige week las ik in De kunst van het nietsdoen van de Japanse monnik Kenko (1283-1352) een interessante passage over de hemel die er alleen zou zijn voor de mensen die hem zich bij leven al voorstellen. Leuk, zo’n eeuwig vervolg, geliefden terug zien? Of benauwend, dat het nooit meer ophoudt?

Het heelal dooft ooit uit. U en ik ook, een stuk eerder. Het heeft allemaal niet zo’n nut kun je denken. Zelf raak ik meer en meer geboeid door de wereldberoemde Japanse prentkunstenaar, schilder, tekenaar Hokusai, die als 88-jarige na een zeer productief leven op zijn sterfbed zei: ‘Mocht de hemel mij tien jaren extra geven! Of vijf meer, dan was ik een echte schilder geworden.’

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Extra jaren

Weten

Vlak bij ons huis ligt volkspark De Leidse Hout. Loop je er kriskras doorheen dan lijkt het een heel bos. Het park kwam er voor de Leidse bevolking, maar is nu het domein van welgesteld Oegstgeest, hardlopers, honden en hun bezitters. Als Jan Wolkers terug naar Oegstgeest kwam liep hij er ook vaak. Gisteren trof ik er weer eens de therapeut die er wandelsessies met cliënten doet. Mijn privésessie behelst het luisteren naar vogels. In het hertenkamp check ik altijd even of Poekie en Roekie, onze oude duiven er nog zitten, althans, hun nageslacht.

De laatste jaren is mijn stapgenoegen gelardeerd met iets nieuws. Bewondering en ontzag voor de bomen. Ik las erover. Weet nu dat de beuk genadeloos uitgroeit boven de eik om het licht weg te vangen. Dat de boom met matige wortels en vochttekort water krijgt van de boom ernaast. Want blijft hij in leven dan vormen ze samen een sterker schild tegen storm. Dat bomen kunnen horen en pijn voelen. Dat bomen waarschuwingssignalen afgeven. Een geheugen hebben. Rechten voor het dier? Dan ook voor planten en bomen?

Lezen, weten, het verandert de kijk. Gebeurt ook als je leest over wat ons functioneren bepaalt. Heb je kennis van de evolutie van het brein, durf je diep te gaan, dan wordt het oordeel mild.

Gisteren dreigde mijn humeur ondermijnd te worden door irritatie over alle geroeptoeter. Niet lezen, niet weten, toch veroordelen. Maar toen was er, genade, het koolmeesje dat me terug in het heden zong. ‘Vergeet die gepasseerde stations toch,’ riep hij me toe.
Ik gehoorzaamde. Alleen nog maar gewaar worden. Er doemde een gedicht op dat dit verwoordt. Ooit wandelend in natuurpark De Maasduinen genoteerd:

Zoete keerzijde

zachtgeel, rijk de aren, majesteitelijk uitbundig wuift het koren
met alle winden mee
rondborstig, parmantig, hoog in de boom zingen de vogels
zonder voorwaarden elkaar toe
in alle kleuren groen danken bomen en struiken
woordeloos de zon
wolken formeren zich eenmalig prachtig en nemen de bries
het uiteendrijven niet kwalijk

hier, nu, wandelend ondergedompeld worden
in alle schoons, hoor ik onbedorven getjilp
meemaken
zoete keerzijde van afweten
pad na pad, overgave
hoofd warm, hart vol, verstomd
geen vraag die open rijt
verzonken in heldere afwezigheid, een glimlach

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Weten

Niets knalt voor Kim

‘Zou de vlieg wel een kaartje gekocht hebben.’ Het was het eerste wat lossere zinnetje van Kim, mijn gids annex bewaker tijdens het wereldkampioenschap tafeltennis in Pyongyang in 1979. Daarvoor had hij dag en nacht – Kim sliep ’s nachts op de grond voor mijn kamerdeur – zijn taak angstvallig serieus opgenomen. Eén keer maar kon ik hem te slim af zijn, toen ik uit mijn hotelraam buiten vrouwen het gras zag verzorgen. Ik stapte over de snurkende Kim heen, glipte naar buiten en maakte een foto van de kleurrijk uitgedoste tuinvrouwen, die in alle stilte het Noord-Koreaanse gras met een handschaar spriet voor spriet ordentelijk hielden voor het buitenlandse oog.

Dat kaartje had de vlieg moeten kopen voor de trein die mij en wat andere WK-verdwaalden terug ging brengen naar Peking. Een reis van 24 uur. Kim stapte uit en liet mij voldaan -missie volbracht – in mijn privécoupé achter, de vlieg werd mijn reisgenoot.

Bij de grens met China, toch een communistisch broederland, stonden tientallen mannen met mitrailleur, altijd mannen. De trein werd er lang opgehouden. Reden? Ik dronk thee uit mijn samowar, nuttigde wat verkorrelde koekjes en verheugde me op de restauratie die open ging zodra de wielen over Chinese grond rolden.

De trein was luxueus, met veel glanzend hout, smetteloze, rode velours zittingen, gordijntjes en porseleinen kopjes. Het verhaal was dan ook dat Mao zelf er ooit mee naar Pyongyang reisde. Althans dat vertelde de Chinese ober, die verrassend goed Engels sprak (en dus ook verstond), bij het uitdelen van de uitgebreide spijskaart. Veel eten, veel drank.

Het gezelschap in de eetwagon was divers. Ik belandde aan één tafel met de burgemeester van Irkoetsk, een Duitse violist en een vrouwelijk lid van de Amerikaanse ambassade in Athene, ook al onverklaarbaar ver van huis. De burgemeester, die ik het liefst had horen spreken, opende zijn mond alleen om te drinken. De violist kon ik al snel niet meer volgen, bleef over Jackie, die met haar ‘oh, my God’ aan het begin van elke zin de drankzucht verder aanwakkerde.

In mijn geval zorgde het er ook voor dat ik het fotootje van mijn vrouw uit mijn portemonnee opdiepte. De zwijger in ons midden bleek achteraf journalist voor The Washington Post. Hij schreef over ons rariteitengezelschap in de trein van Pyongyang naar Peking. ‘And there was a tall Dutchman, constantly opening his wallet to have a look at his wife’s picture.’ Kreeg ik later opgestuurd.

Gisterochtend had ik het fotootje niet nodig, mijn liefde zat gewoon blij, want altijd blij, want extra blij met haar verjaardag, tegenover me en las dit stukje. ‘Heb je dat pasfotootje nog altijd bij je? Zo jong ben ik niet meer, hoor.’ ‘Wie gelukkig is, blijft jong ogen.’

Vandaag verjaart het jaar. Rond middernacht zal ik, nu Noord-Korea weer door mijn hoofd spookt, even denken aan Kim. Niets zal knallen voor hem. Het volk wordt geacht in stilte te lijden. Zelf verlangt een deel van mij bij de jaarwisseling naar het geluid van brekend glas en dreunrotjes. Maar we zullen het houden bij ieder een sterretje.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Niets knalt voor Kim

Goed voelen

Gistermiddag liep ik nog even langs de Goudkust. Klein extra slingertje maakte ik. Opzettelijk. Onlangs overkwam me in de laan tegen het kanaal aan iets aparts. Ik hoorde luid georeer. Door een gat in de haag kon ik een oudere man zien, die staande op zijn zeepkist een verhaal afstak over de evolutie en ons brein. Moeilijk, maar geen wartaal. Hij heeft er zijn eigen Hyde Park met nul toehoorders gecreëerd. Blocje bij me, het een en ander opgekrabbeld, komt nog in een Spinsel. Gisteren repte hij over het ophouden van de schone schijn, maar dat uit ons bijna wanhopige verlangen naar Kerstvrede een ontroerende schoonheid spreekt.

Ik wilde mezelf niet verraden, want ik ga nog vaker buurten bij mijn privéorakel, anders had ik ter ontnuchtering gevraagd of zijn boom nog stond. Ja?  Dan heeft u geluk dat de Puinbooiers uw pad niet gekruist hebben. Vroeger woonde ik in de Haver en Gort buurt in Leiden en die werd deze tijd van het jaar op straat geregeerd door jong opstandig ‘tuig’ (goeie jongens uit wat toen nog een achterbuurt heette). Die gingen namelijk al vóór Kerstmis op kerstbomenjacht. Vanuit de achterhoede, daarin liep ik, die moest ook gedekt worden, zag ik hoe mensen een vers gekochte boom afhandig werd gemaakt. Na Kerst was het vechten tegen de andere buurten. Met meterslange katapulten werden enorme keien naar de vijand geschoten. Weg vrede. Maar ik denk eerlijk gezegd niet dat we het ooit tot de Goudkust in Oegstgeest geschopt hebben.

Als jongetje vond ik de kersttijd een hoogtepunt. Het begon al met het samen met moeder kopen van de boom op de Aalmarkt. ’s Avonds in de winterse kou erop af. Stond-ie recht? Stabiel kruis? Al uitval van naalden? Afdingen. De geur van die bomen kan ik zelfs hartje zomer nog moeiteloos oproepen.

Was de boom opgetuigd met ballen, een piek en veel engelenhaar dan volgde een ander hoogtepunt, het neerzetten van de stal. Dat werd aan mij als jochie toevertrouwd en het was een heel verantwoordelijk werk. Jozef achter Maria, de kribbe nog leeg natuurlijk en de wijzen uit het Oosten (Aghanistan? China?) op afstand.

De nachtmis, en dan vooral het samen zingen, riep een fijn gevoel van samenhorigheid op. Alleen al dat je als broekenmannetje, nadat je eerst iedereen bij het uitgaan van de kerk een zalig kerstfeest had gewenst, zo laat nog over straat mocht, dat was wat. Thuis begon dan bij kaarslicht het schranzen. Witte bolletjes, beschuitjes, stol met spijs, thee in het mooie servies. Daaraan vooraf was het heilige moment gegaan dat ik kindje Jezus in de kribbe mocht leggen. De wereld was gered. Jammer dat je groot groeit en er dan kille twijfel is. Maar, kom ik ook op terug, er zijn andere wegen naar goed voelen. Ja toch? Dat zou mooi zijn, als we ons met deze Kerst al is het maar één moment gezamenlijk goed konden voelen.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Goed voelen

Gevraagd

Drie jaar terug deze tijd verbleef ik zes weken in Varanasi. In Kriti Gallery, een kunstenaarsresidentie, werkte ik aan mijn tweede boek, Van Veenbrand tot vreugdevuur. Een oude naam voor deze oudste en meest vervuilde stad ter wereld is Kashi, Stad van het Leven.

Stank, vuil, tienduizenden claxonnerende motors, brommers, riksja’s, nepambulances, fietsbellen, geuren, kleuren, wolken uitlaatgassen, een onterende massa bedelaars, apen, ratten, het wegdek een krater, doden op draagbaren, lijkverbrandingen, gistende chaos. Haatliefde.

Toeristen vluchten na enkele dagen weg. En toch, toch is er een deel in me dat terug zou willen naar deze verwoestend fascinerende stad aan de Ganges in Noord-India. Zoals een oude eerbiedwaardige Britse professor, Nigel Thomsom, dat ieder jaar doet om daarna per motor naar Zuid-India te trekken. ‘Londen is me te grijs. Telkens weer hunker ik naar het pandemonium hier dat energie opslurpt, maar ook geeft. Hier leef ik.’

Op de tweede dag maakte ik met Renate, de Duitse die de residentie runde, een wegwijswandeling door Chowk, het oude stadsdeel, met zijn smalle steegjes, waar je je in een nis moet proppen als er een heilige koe voorbij komt. Het was vroeg, zes uur, maar in sommige nissen zaten al priesters met huisaltaartjes. Zijn hand als zegening op mijn hoofd voel ik nog. Toen werd het verheven moment verstoord door een koe die mijn broek onder pletterde.

Zonder Renate had ik nu nog gedwaald in de wirwar van Chowk. ‘Hier laat ik je alleen, Theo.’ Ik wees op de reling midden in de weg die van St. Thomas Church naar Dasashwavedh Ghat loopt. Er lagen honderden bedelaars tegenaan. ‘Net waren die er nog niet.’ ‘Klopt, die zijn neergelegd door de maffia. Als ze al iets ophalen, moeten ze dat aan hen afstaan. Je kan beter je roepies geven aan een kleine, zelfstandige onaanraakbare. Voor Kriti zit er een.’

Onaanraakbaren, Dalits, er zijn er 200 miljoen in India. Rechteloos, behoren nog niet eens tot de laagste kaste, eigen schuld, gevolg van fouten in een vorig leven. Religie. Ik luisterde niet naar Renate en stopte bij een vrouw die met lege ogen alleen maar wees op haar enkele maanden oude baby. Handen die uit balen vodden staken, tientallen meters menselijk afval. In mijn blocje noteerde ik toen dat ik er zelf een tijdje moest gaan liggen, dat mijn leven daarna nooit meer hetzelfde zou zijn. Dat deed ik niet.

Die avond keerde ik er terug om er op de grootste ghat getuige te zijn van een aarti, een spiritueel ritueel met zang, dans, wierook. Ik keek naar de verheven gezichten van de gelovigen en dacht terug aan de moeder met baby. Gerechtigheid is een schaars goed.

Op de weg terug zag ik scharminkels die met zelfgemaakte vuurtjes de felle kou van eind december probeerden te verdrijven. Voor me op de weg kronkelde een restant mens met een nap en een smekende wrange glans op zijn vergroeide gezicht. Gisteravond moest ik aan hem denken. Ik staarde naar buiten, naar de verlaten lockdownlaan en vroeg me af of hij er nog zou kruipen. Of zou hij inmiddels een coronadood gestorven zijn? En zou hij die verwelkomd hebben? Het antwoord is nee, wat leeft wil verder.

Ik was er ook met Kerst. In de ochtenduren ging ik naar St. Mary’s Church. Geen enkele dalit in de kathedraal. Geen stinkende bedelhanden. Geen oproep ook om per direct de dienst te verlaten om hulp te gaan verlenen. Terug in mijn hok proefde ik opnieuw de mij nog zo bekende bezweringsrituelen. Maar eerst was ik nog even langs gegaan bij mijn Kriti-bedelaar om hem brood en water (geen wijn) te brengen. Mooie lach.

Daarna zat ik daar. Alleen. Weliswaar zelfverkozen isolement, maar al weken nauwelijks menselijk contact. Het was een stille eerste Kerstdag. Ik verlangde naar huis, naar aanspraak, naar warmte. Het schrijven vorderde slecht. Toen was er een klop op de deur. Een andere jonge bewoner. ‘We zaten met elkaar wat te eten en drinken en vroegen ons af of je misschien zin hebt om aan te schuiven?’ Gevraagd! Hoe graag schoof ik aan.

Geplaatst in Spinsels Reacties uitgeschakeld voor Gevraagd