‘Taal is machteloos, meneer’

(Leids Dagblad, begin jaren negentig)

Taal is machteloos, meneer.’

Lijn 46 naar Katwijk, woensdagmiddag. Op weg naar de taal van de zee zijn we, naar de waarheid van het betekenisloze ruisen. De man op het bankje tegenover me laat zich bespieden, hij slaapt. Buurman zou een gesprekje aan kunnen gaan met buurvrouw, maar die is te zeer in zichzelf gekeerd. Het hoofd ondersteunt de rechterarm, die op haar beurt rust op het randje langs het raam.

Mijn stille medepassagier draagt een vale grijze broek en een paars, okergeel jack, versleten en vol vlekken. Het afgetrapte van de schoenen houdt gelijke tred met de trekken van zijn gezicht. Groeven in verweekt vlees met pieken grijzend haar over blauw dooraderde slapen. Buurman hoeft de ogen niet te openen om te laten weten dat ze de teleurstelling die zijn gelaat ademt, zullen vervolmaken. De vlezige lippen lijken voor eeuwig gesloten.
Ik volg buurman over strand. Ik aanhoor zijn schorre schreeuw tegen de golven, de meeuwen. Ik schiet hem aan en vraag of hij soms verlegen zit om een praatje. Even gloeit er lichte spot in zijn ogen als hij zegt ‘het woord is machteloos,meneer’, daarna schuifelt hij zwijgend verder, speelbal van zijn gedachten en de harde wind. Ik kijk hem na, herkauw zijn zin en krijg het beeld van een opgehaalde brug voor ogen.

Taal is machteloos. Dirk schiet me te binnen, met zijn defecte televisie. Op bezoek bij hem, kijken naar god weet wat. ‘Heb je er ook geluid bij, Dirk.’ ‘Nee, dat zit er niet op. Ik kijk al anderhalf jaar zonder geluid. Is beter, leerzaam zelfs. Naar mensen kijken als ze praten, daar kun je veel van

opsteken.’ Volgende week is het boekenweek. Dirk zal er niet zijn, als Inez van Dullemen vertelt in het Leidse Volkshuis en Ineke Holtwijk daags erna in Sociëteit de Burcht. Je kunt bij sprekers het geluid niet afzetten, daarom. En ook busbuurman zal ik er niet bespeuren. ‘Taal is machteloos’, meneer.’

De mens leest, schrijft, is het hem tot nut? Boeken, kranten, ideeën, gedachten, nieuws, draagt het bij tot ons welzijn? Ik moet denken aan de bedoeïen op wiens kameel ik twee weken terug mocht hobbelen door de woestijn bij Jaiselmer. Hij liep er voor, blootsvoets op het hete zand, met kalme tred. Na twee uur imponerende vergezichten van zand, zon, schaduw zetten we ons neder. Hij zat en keek met ogen die gewend zijn ‘naar buiten’ te kijken. Nooit is hij de woestijn uit geweest, lezen noch schrijven kan kameelman, maar hij zegt er niks aan te missen. Zijn leven lang weet hij al dat je een woestijnstorm niet keert met woorden.

Sommige mensen spreken niet meer. Een enkel woord nog, met toevallige die en genes. Niet meer praten, genoeg hebben van de leugens, niet meer hopen, noch aannemen dat iemand iets kan zeggen dat je geloof in de mens terug zou kunnen geven. In de Noorderstraat woonde zo’n man. Hij is dood gegaan deze week en in zijn huis vonden ze een puinhoop die gelijke tred hield met de ravage in zijn hoofd. De laatste jaren sprak hij alleen nog met zijn katten. ‘Hij wilde dat niemand zich met hem bemoeide’ stond er boven het verhaal. Taal is machteloos.

Nooit heb ik dat gevoel sterker gehad dan werkend in de Universiteitsbibliotheek, lang geleden, toen deze nog zat waar hij hoort, aan het Rapenburg. Etages vol boeken. Studies over de ontwikkeling van de bepaling van gesteldheid eind vorige eeuw en over de resultatieve werkwoordsbepaling. Je haalde boeken, zette ze terug en dacht ‘zou tegenover elk woord een dode op het slachtveld staan?’
Deze week ben ik terug gegaan naar die statige bieb. Op zoek naar een boek waarin beschreven staat wat gedaan moet worden aan lui die zichzelf opblazen, nadat ze eerst in de bus om zich

heen hebben gekeken en verlekkerd de onschuldige mannen, vrouwen en kinderen hebben geteld die ze mee gingen nemen in de dood. Maar de zalen waar ooit de boeken stonden zijn leeg. De wijsheid is verder getrokken. Daarna zijn de schappen gevuld geweest met dode blaadjes. Geen verschil, je had evengoed die nerven kunnen lezen om erachter te komen dat taal machteloos is.

Ik zwierf door het gebouw en de leegheid deed deugd. Niet meer lezen, niet meer schrijven, want het moorden zal doorgaan. Erover praten, schrijven, het helpt niet. Tegen de mens is geen taal gewassen.

Dit bericht is geplaatst in Toch daagt het weer (dichtbundel). Bookmark de permalink.