Geuren van toen

Een afgedankte koffer ontsiert het kleine park. Nestvervuiling. Maar de soort boom die zich het afval moet laten aanleunen ken ik niet. Twijfel, diepgroene en niet rode bladeren. Het is toch een beuk vertellen me de nootjes van verleden jaar. Uit een rein huisje aan de Koenesteeg snelt een vrouw, blijkbaar op weg naar iets van belang. ‘Dat is een beuk’. Ze weet niet dat deze schuilboom al stond op de grote speelplaats van de Sint Barbaraschool. School gesloopt, knikkerholletje tussen de wortels is er nog.
Via de Koenesteeg benader ik met een omweg de stegen waarom het gaat, waar ik als mannetje speelde. ‘Wat zegt dat over jou, die omweg’, zou mijn ex-therapeute vragen. Er zoemt een antwoord door mijn hoofd over eerst de andijvie rond die lekkere bal weg eten, ach, laat maar. Waarom loop ik hier? Komt door Suske en Wiske. Als die terug kunnen keren naar middeleeuws Leiden, kan ik dan niet mijn geboortestegen van de jaren vijftig herontdekken. Klein stukje fietsen vanuit buitenwijk Oegstgeest.
Het trapte licht gedreven door de zucht naar melancholie. Wat is over van wat was? Zal ik die zoetzure hunkering naar vroeger ervaren?
Eind Koenesteeg is een deel bewaard van de verweerde muur waarachter vroeger de verschrikkelijke sneeuwman huisde. Altijd weer besprong dat zwarte, behaarde monster je als je op weg was naar De Voorzienigheid om de mis te dienen. Nu passeer ik achteloos, demonen belagen alleen angstige prooien. Een Mariabeeld boven de ingang van de foeilelijke nieuwbouw getuigt nog van het klooster, van de tijd dat de nonnen God op aarde dienden in de persoon van de rector. Mij gaven ze les en ‘zusters van genade’ waren het niet.

Ze zeggen dat ik daar gewoond heb. Ik kijk naar het ouderlijk huis, Levendaal, bij de pomp. Zou die voorruit nog dezelfde zijn als die op een winterse dag ingezet moest worden nadat ik er bij mijn imitatie van een snelle auto doorheen gevlogen was?
Ook die pomp is overigens opgedoekt, net als het huis tegenover het onze. Daar werd gegokt, kwamen Chinezen, werd gevochten, woonden drinkebroers. Nu worden er vage lampen verkocht, wat niet best is voor een lamp, maar design is het wel. Op het raam staat: ‘Santa Maria della Luce’, dat doet me denken aan de sensueel mooie buurdochter. Nee, te jong was ik nog om er gedachten bij te hebben.
Eén wand of lamp zou bestaan uit ‘mysterieus oplichtend blauw gas’. Een gratis link naar het delirium dat de broers zich soms dronken, maar vanuit dat gas werden ze dan wel belaagd door beestjes, allemaal beestjes. Toch hield ik van de jongste, hij gaf me af en toe een gulden om voor hem te hoela hoepen.
De Wielmakersteeg en de Spilsteeg zien er kek uit. Passé achterbuurt. Ik zie huisje, boompje, beestje (dikke poes), bewoond door creatieve tweeverdieners. De deuren staan niet meer open, want ieder voor zich is de mode. Geen gedeelde smart. Vroeger had je Willem en Sjaak. ‘Theo, problemen?’ Twintig jaar of langer niet gezien, maar toen op 3 oktober een dronkaard me belaagde waren ze er ineens. Ik geef geen garantie dat de huidige bewoners hetzelfde doen.
Genoeg om een krant, wat zeg ik, een boek mee te vullen zijn de herinneringen die op poppen, slenterend door de stegen van kindsjaren. Maar een verlangen terug? Nou, nee. Vooral vervreemding. Of zullen we het hebben over de handen van P.P. die kapot geslagen werden?
Constateringen die ik ’s avonds laat bezinken. Als melancholiejunk keerde ik onbevredigd huiswaarts. Daarom rode wijn en Brahem. De geest dwaalt af naar ver. Naar het natte asfalt van Ginza, verloren, opgelost in Japanse regen. Naar de warme luchtstroom die ’s nachts drie uur de ondergrondse van NY voor zich uit duwt. In de ziel gekerfde nostalgie. De buurt waar ik opgroeide kerfde anderszins.
Eén moment maar betreurde ik de vergankelijkheid. Staand voor mijn oude huis miste ik de geur van de belendende garage. Ooit in Manhattan stopte ik bij een autowerkplaats toen benzine en smeerolie herkenbaar mijn neus streelden. ‘Wat doe je?’ ‘Ik ruik het verleden.’ ‘Ik ruik de toekomst.’

Achter de aantekening ‘geuren van toen’ staat ook ‘3 oktober’. Ruim voor het feest werden op het Levendaal de gele, houten paaltjes met vers touw geplaatst waarachter uiteraard niemand bleef staan bij de paardenraces. De geur van teer van die paaltjes versnelde het jongenshart. De dag van het jaar was aanstaande.

Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad. Bookmark de permalink.