‘Ja, daarom’

De tijd in de sluis tussen de deuren duurt lang. Als je eindelijk de bruinbeige hal mag betreden ben je inderdaad oud genoeg voor dit Oegstgeester bejaardentehuis, al zal daar tegenwoordig een vlottere benaming voor zijn. Hoe het komt, ik weet het niet, maar eenmaal binnen durf ik als altijd niet meer vrij adem te halen. Benauwend. Eens per zoveel weken overkomt me dit, zijnde op weg naar de bloedprik op verdieping 3.
Het is volle bak. Ga ik dit trekken? Ik tel 28 wachtende lotgenoten en maar 7 stoelen. Daar zal een idee achter zitten. Misschien kun je met hartproblemen beter staan dan zitten. Hangouderen. Maar dan moet je natuurlijk niet pal voor de liftdeuren gaan schuifelen. Traag klappen die open. Nog trager komt voetje voor voetje een man naar buiten. De vrouw achter hem in de rolstoel rijdt hem pardoes op de hielen, bang als ze is weer onverrichter zake de minutenlange helletocht naar de begane grond te moeten maken. Een ‘sorry’ kan er niet af. ‘Ze mot d’r rijbewijs nog halen’, schampert een man met razendsnelle rollator.
De vrouw naast me praat tegen niemand: ‘Zo blijf je toch maar mooi bezig.’ ‘Ja, daarom’, zegt buurman. Dat blijkt toch geen antwoord, want hij bezigt de zin om de zoveel tijd tegen wie het maar horen wil: ‘Ja, daarom’. De vieve grijsaard die vervaarlijk op het traphek zit, praat wél gericht. Hij regelt wie er naar binnen mag, houdt de nummertjes bij, omdat het apparaat dienst weigert.
‘Nummer 56’ kan naar binnen.’ ‘En ik dan, ik heb 55.’ ‘Ik zei net al 55!’ ‘Nee, hoor, dat heb ik niet gehoord.’ ‘Misschien omdat je oren niet meer je dat zijn, Nel’, weet buurvrouw. Ondertussen gaat een andere senior naar binnen. ‘Maar u hebt 59!’ Verwarring, nog vergroot door een jonge man met een wilde blik in de ogen die met nummer 78 pardoes iedereen te snel af is. ‘Vingerprik, zuster’, klinkt het bevel.
Een kromme weduwe komt naar buiten met op het gezicht de grimas van oorlogsslachtoffer. Ze laat zich in een stoel zakken naast een pronte dame wier lijf verzonken is in vet. ‘Ze hebben u flink geraakt, zo te zien,’ zegt kolos. ‘Pijn?’ ‘Ja, je moet er even doorheen, hé.’ ‘Ikzelf zit hier eigenlijk, zomaar, moet u weten. Voor de aanspraak. Ik heb nooit eens wat. Dat je aandacht krijgt. Ik ben altijd maar gezond.’
‘Zeg, heb je het al gehoord van Jaap? Zomaar ineens was-ie weg. Erg, maar toch ook wel een opluchting voor de kinderen, naar ik hoorde. Jaap was nog van de oude stempel. Een man een man, een woord een woord.’ ‘Ach, meid, als je eens wist hoe die woorden er soms uitkwamen. Ik heb zijn vrouw gekend. Nou, het klinkt cru, maar die was blij dat ze er tussenuit kon knijpen.’
Het vliegt me aan. Tijd voor afleiding. Naar buiten kijken, aan wat anders denken. Het lukt niet. Gelukkig, de liftdeuren schuiven open. Een keukenhulp komt met een dienbladrek de ruimte ingereden. ‘Alles goed, hier?’ Hij vertrekt weer voordat ik hem wat aan kan doen. Ha, daar komen twee lekkere zusters naar boven gehupt. In de veertig, maar ze ogen als jonge blommen. ‘Sjonge, wat een drukte hier. Als de vloer dit maar houdt.’ Een opbeurend woord is nooit weg. De andere blom: ‘Wel allemaal netjes op de beurt wachten, hé.’ Ik word aangestoten: ‘Ze kan er beter voor zorgen dat het nummertjesapparaat het doet! Dat zou veel narigheid voorkomen. Maar ja, die dingen worden in deze tijd gemaakt om het niet te doen.’ Altijd een positieve inborst gehad blijkbaar.
Godzijdank, ik ben aan de beurt. We komen allemaal aan de beurt.

Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad. Bookmark de permalink.