Onwijs

Geen venster te ontdekken. Jammer. Dat zit zo: ik ben dagen na de heropening van de Boeddhazaal in Volkenkunde terug op de plaats des (on-)heils. Buiten staat een straffe noordooster en ik zou deze ruimte middels het tegenover elkaar openzetten van de ramen eens flink willen luchten, ja, zelfs een beeldenstorm willen ontketenen. Dat, hupsakee, die bronzen afgietsels van de diverse Boeddha’s heen zouden vliegen.
Dat zit er niet in. Kosmische Boeddha en familieleden blijven op hun post, als kapstok voor verheven gedachten van vaak kerkontrouwe westerse intellectuelen. Er staan spotjes op de verheven beeldgezichten – zelf licht geven zit er nog net niet in – waarvan de ogen toe zijn. Boeddha ziet je niet staan.
Naast me fluisteren twee mannen. En net als vorige week krijg ik de behoefte ordinaire geluiden te maken. De inwijding van de nieuwe Boeddhazaal werd devoot bijgewoond door man- en vrouwvolk dat zweeg en de sfeer liefst zo heilig mogelijk hield. Een nederig oor en oog waren er voor Banna, let wel, een ‘volledig geïnitieerde’ Shingon-priester. Even was er een woordenwisseling bij de ingang van het kleine zaaltje. Een ieder wilde vooraan staan. Leuk.
Banna boog voor het brons, maakte handgebaren, knielde, stond op, ging weer door de knieën, rommelde met een ketting, deed iets met water en natuurlijk wierook en prevelde daarna ter vergroting van het mysterie een soort Japans confiteor. Rituelen, loze handelingen, die nog werden opgenomen ook. Mijn gedachten zweefden terug naar het eeuwenoude boeddhistische klooster dat ik bezocht, waarvan de deuren zich tot mijn teleurstelling elektrisch openden. De camera legde zaterdag wellicht ook het meisje vast dat naast me de handen in diepe ernst voor het gezicht hief. Respect, een ieder zijn ding, maar ik was blij toen de voorstelling erop zat.
Vragen konden er niet gesteld worden. Banna: ‘Geen college, ik moet eerst terugkeren uit de andere wereld.’ Geen malheur, er stond om de hoek een stalletje met esoterische literatuur, waarin alle ‘antwoorden’ echt wel staan, hoor. Titels als ‘Op zoek naar het Hart van Wijsheid’ en ‘Thuiskomen bij Jezelf’. Twee vrouwen vonden dat je daarvoor het best naar Kathmandu kunt.
Terwijl ik hieraan terugdenk, zit ik steeds moeilijker op de grijze poef. Knielen is er al helemaal niet meer bij. Mijn rug. Toeval of niet, maar die is uit het lood na een bezoek aan een Zen-gemeenschap in Groningen jaren geleden. Misschien door het pijnigende mediteren in alle vroegte, op een moment dat je eigenlijk een krantenwijk moet lopen en genieten van het ochtendconcert. Of door het bijeenharken van bladeren in opdracht van de Meester. Ik liet het me aanleunen als ZZZP’er (Zoekende Ziel Zonder Perspectief).
Ik schuifel naar de evenementenzaal. Die blijkt nu gesloten. Op het podium staat een lege stoel. Toepasselijk. Vorige week sprak hier monnik Zeshin van der Plas. Hij had de hongerige zielen slechts de lege stoel kunnen aanbieden en er het zwijgen toe doen. Beter niets zeggen over het onzegbare, ja toch? Misschien vond ook Zeshin dat zelf ook, maar volgens het festivalprogramma hoorde hij over Zen te praten. In feestkledij nog wel.
Door meditatie moet het ‘ik’ worden gesloopt. Als ik slaap bestaat het universum niet. Liefde is slechts een concept. Alles wat ik zie, ben ik zelf. Ik zie niet die lamp, ik ben die lamp. Vorm is leegte, leegte vorm. Iedere geboorte is een reïncarnatie van jezelf. En zo door.
Altijd taal, altijd rimram. Veel moderne zielen vallen op Boeddha. Voor mij is elke val er een teveel. Stilte bovenal. Als ik de trap afga klampt een vrouw met gemillimeterd haar mij aan. ‘U was er zaterdag toch ook? Hoe vond u het?’ ‘Onwijs.’

Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad, Gedane zaken. Bookmark de permalink.