Gereutel

Gaan, niet gaan? Een oud gevoel dringt zich op. Deze dinsdagavond mag niet zomaar verloren gaan. De uitagenda. Volksmuziek, Iers, Schots, live, in café De Tregter. Ik weet wat gaat komen. Muziek, drank en briljante observaties die daags erna beschonken blijken, onnavolgbaar, niet bruikbaar. Maar soms verdient de avondroes voorrang boven de katterige volgende dag. Ooit schreef ik ‘bewustzijn is een wond’. Zelfhulp aan de tap helpt niet. Toch doen.Muzikanten bemannen de leestafel. Eén vrouw, klein, later zal ze mijn hart stelen. In aanvang zingt vooral de man met scheiding, doorsnee bril en brave oogopslag. Respect. Bijna alle zangers, gitaristen blijken van vaderlandse bodem. Had ik kunnen weten, maar eentje draagt, zoals dat hoort bij deze folksongs, een ruitoverhemd. Heimwee naar het vaderland hoor ik daarom niet.

Ierland, lang geleden. In de dorpspub werd de brakke ochtend aan de bar door zes zwijgende mannen met Guinness weggespoeld. Nee, niet meedoen, altijd is er de veiligheidspal. Ik dronk koffie en dacht aan de avond ervoor. De taverne van Leo, vader van de zangeres van Clannad. De drummer die dronken en wel midden in een song tegen de gitarist in slaap viel, de pastoor op een houtblok de honneurs waarnemend op de eerste rij, vallende mannen, glazen aan gruzels, meedrinkende kinderen, dronken worden?, dan goed! en Leo die zeven liter bier later nog wakker bleek: ‘Iemand vroeg wanneer we dicht gaan? Ik zeg je, niet voor oktober.’ Dat was andere koek.
Nog een bier, ja. Ik luister. Naar hem, de kansarme die verkeerde dingen tegen verkeerde vrouwen zegt. Hij is er, was er, zal er altijd zijn, komt geld tekort bij het afrekenen en vertrekt in een kansarm jack. Is dat een troost, dat er op zijn ziel geen plaats meer is voor nog weer nieuwe kerven? Haar herken ik ook van zoveel eerdere caféavonden als toeschouwer. Licht kalende kruin, onverzorgde bakkenbaarden, blij is ze als een andere zestigjarige haar aanschiet.
Drie krukken verder kijkt een verrimpelde vrouw dof voor zich uit. Maar de in kraaienpoten gevangen ogen lichten hoopvol op als een man passeert. ‘Mijn huis is wel lekker leeg nu’, hoor ik achter me. Iemand heeft het over een ‘burn outje’. Er wordt geklaagd, als altijd overal. De muziek schijnt saai. ‘Je wist laatst in de Uil echt niet meer met wie je meeging, hé?’ Misschien zei de dame in kwestie de volgende morgen: ‘Ach, Jezus, ik ben met mijn opa naar bed geweest.’
De deur gaat open en er komt een dikke vrouw binnen. Vetlagen van weg gegeten verdriet, teleurstelling en onbegrepen onvrede. Zij drinkt sterk spul en denkt dat ik wat zeg. Volgens mij bewogen mijn lippen niet. Schuin voor me zit met haar rug naar me toe een andere oudere vrouw, uitstulpingen langs de bandjes. Praat met niemand. Ik zou lief voor haar willen zijn, haar knuffelen, voor even de zorgen weg strelen.
Ja, nog één biertje. Mijn laatste. Wegwezen. Al te vaak verloor ik me in dronken toekijken. ‘Het vlot uiteengeslagen door het leven en je dan met die aandoenlijke moed der wanhoop vastklampen aan een enkele balk. Hier drijven die en stoten elkaar aan.’ Als ik dat soort gereutel ga noteren is het tijd de weg huiswaarts te zoeken. Ik hoor nog net de vrouw aan tafel uit haar tenen ‘what’s going on’ zingen. Zeg dat wel, zing dat wel.
Thuis een biertje en om twaalf uur zachtjes ‘lang zal ze leven’ zingen voor moeder die 100 geworden is, ook al viert ze dat dan al 17 jaar aan de andere kant van het gordijn. De lente is begonnen, de Tregter een fijn café, goed volk.

Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad, Columns Leidsch Dagblad. Bookmark de permalink.