Passie

Pal voor Pasen, op Goede Vrijdag, verzamelden wij ons, leerlingen van de Sint Barbaraschool aan het Levendaal, in de Heilig Hart tuin. Niet om eieren te zoeken, nee, om strak in het gelid te zingen. Het had wat. Zelfs veel als we ‘O, hoofd vol bloed en wonden’ zongen. De rillingen liepen me over het rijzige ruggetje. Komende week is mijn prilste muziekontroering weer op diverse avonden te beluisteren als ‘Leitmotiv’ van de Matthäus Passion. Wist ik veel.

Als het gebouw scheef hing waren er altijd de stutten van liefde en muziek. Over hartszaken een andere keer, vandaag verwijlen bij dat fenomeen dat als bloed door de aderen van mijn leven stroomt (toe maar). Ach, met zo velen zijn ze, die momenten van het ontstijgen van alle aards drijfzand.
Begin jaren zeventig, een buitenwijk van New Delhi. Watermuziek, Jaltarang,, de kunst van het met twee houten stokken slaan op met water gevulde porseleinen koppen. Stiller dan stil, tonen verzadigd van contemplatie. Deze herinnering heeft een haakje met Ubud, waar mijn maaltijd met uitzicht op het regenwoud iedere avond nog hemelser werd door de meditatieve manier waarop oude Indonesische mannen de gamelan bespeelden.
Of het wat dichter bij huis mag? Ja zeker, de soul in het oude Casino in Noordwijk, het grijs gedraaide MacArthur Park op het grammofoontje naast het bed, The Outsiders Touch! met pen gekrast op de leren schooltas en natuurlijk de Stones. Omdat hun muziek appelleerde aan ‘iedere agent is een misdadiger’ en ‘sympathie voor de duivel’. Maar alle volgers van ‘Street Fighting Man’ wonen nu in deftige lanen, straten. Ik dwaal af.
Het is woensdagmiddag en ik wandel over het Rapenburg richting Muziekschool. Als ik me omhoog hijs huppen net wat kindjes, kleurrijk gekleed, vrolijk zingend de trappetjes af. Niet verzonnen. Direct opent zich mijn muziekluikje. Binnen stil staan, luisteren naar alle zang en instrumenten die tot me komen en even praten met de receptioniste wier stem ook zingt, oh ja.

Jong geleerd, oud gedaan. Wie als volwassene wil excelleren, moet jong beginnen. U gaat naar een concert en geniet. Dat is altijd van muzikanten die ooit ergens op een muziekschool zijn begonnen. En die, grote kans, een pap en man hadden, die ‘vandaag heb ik geen zin om te oefenen’ niet accepteerden.
Deze gedachten dwarrelen door mijn kop, terwijl ik bij Johan Top een stuk vioolles mag bijwonen. Alexander is elf, getalenteerd en speelt al sinds zijn vijfde. Zijn Hongaarse moeder: ‘Sommige Nederlandse ouders spreken van ‘forceren’, ik van ‘motiveren’. Ik heb een vriend die als broekenmannetje van zijn Tsjechische vader ook moest tennissen als de lust er niet was. Eerst was er verwijdering, later de omarming uit eigen hart, het winnen van Wimbledon…, nee, stop hiermee, Theo, te moeilijke materie voor deze middag.
Irritatie. Waarom prakkiseren, terwijl Sander toewijding uitstraalt en ik zijn neusje zie krullen als hij samen met de leraar mag spelen. Ik geniet, niet alleen van de tonen, maar ook van de les. ‘Let op de ondersteun, elleboog wat hoger, schouder laag, trek hem maar weg, in tempo, maak het spannender, mooi, goeie streek, laat maar los, is goed!’ Sander kreeg al een aanmoedigingsprijs. Ooit zal hij u of mij vervoeren. Top is top.
Na nog gehoord te hebben hoe soepel de puberende dames in het Jeugdkoor van Wim de Ru het giechelen afwisselen met bevlogen gezang verlaat ik vol goede luim het pand. Ook in de toekomst zal er muzikale troost zijn. Even verder zitten studenten buiten, drinken eind van de woensdagmiddag volop bier en bezigen elke zin drie keer het woord ‘kanker’. Ga muziek maken, joh.

Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad, Columns Leidsch Dagblad. Bookmark de permalink.