Mansen

De dag begin ik fout. Om bij te blijven, omdat het heet nieuws is, het een gewichtige zaak zou betreffen, laat ik de kijkdoos het crisisberaad in de Tweede Kamer mijn huis in slingeren. Niet te volgen, iedereen roeptoetert een eind weg. Na korte tijd al waan ik me getuige van een slechte uitvoering van een surrealistisch toneelstuk. Ionesco, maar dan verprutst. Genoeg. Laat ik mezelf dwingen naar iets vrolijks op zoek te gaan.
Beetje spitten, verdraaid, deze zaterdag van tien tot vijf draaiorgeldag in en om de Hooglandse Kerk. ‘Op die dag zullen vele Leidse draaiorgels hun geluid laten horen. Bovendien treden er diverse artiesten op en zijn er dansworkshops bij het orgel. De toegang is gratis.’ Heen!Maar nu, op deze dooie dinsdag wil ik al mijn hart laten verwarmen door ‘Het Bloemenmeisje’, want die zoete naam draagt het orgel dat altijd de Haarlemmerstraat om en nabij de Donkersteeg opfleurt. Geen idee of je ook doordeweeks langs zo’n fijn stukkie muziek kunt lopen om je hart een sprongetje van geluk te voelen maken. Het meisje blijkt van Bert van Schoonderwoerd den Bezemer. Bellen. ‘Bezem’. ‘Uh, loopt u ook vandaag? Ik heb zin in een opgewekt geluid?’ ‘Nee, buurman, maar kom gerust langs, mijn rijkdom staat in de schuur.’
Vriendelijke ontvangst, of ik koffie, cola of een sjekkie wil. De hond keft even, maar ‘Bezem’ niet. Die praat honderduit over zijn grootste liefde. ‘Na haar dan, hé’ (wijst naar zijn vrouw op de bank). ‘Ja, goeie luim krijgen de mensen van draaiorgelmuziek. Laatst sprak een Leids stel mij aan en zei dat ze drie weken naar Turkije waren geweest maar toch blij waren ‘Het Bloemenmeisje’ weer te horen.’
Het orgelvirus blijkt een familiebesmetting. ‘Bij mij komt daarbij dat ik ook graag timmer aan mijn orgel. Nog leuker bijna dan lopen vind ik dat. Struin ik langs de containers om te zien of ik er nog een brokkie hardhout uit kan vissen. Voor de pijpen. Het Bloemenmeisje heb ik zelf gebouwd. Altijd dingetjes nalopen. Stemmen, want hout werkt, hé, met slecht weer. Sinds mijn twaalfde loop ik al, vijf dagen per week, nu alleen nog op zaterdag. Het is niks meer met het mansen. Ik haal net genoeg op voor het onderhoud, om karton te kopen voor mijn muziekboeken. Maar, joh, ik loop voor de gezelligheid. Altijd een borreltje doen eind van de middag bij Monique Coster, praatje met die en die. Elke zomer word ik ook aangesproken door een Amerikaan die mijn orgel wil kopen voor een fortuin. Buurman, zeg ik dan, mijn meissie verkoop ik voor geen goud. Ach, centen, geen orgeldraaier kan nog leven van het mansen. Maar lopen is mijn leven. Zei laatst zo’n deftig heerschap: ‘Zo, loopt u weer te bedelen. Vroeger zaten ze wel eens los, maar nu til ik mijn handjes niet meer op voor zo’n darm.’
Zo kletskousen we wat af. Over muziek, ‘nee, geen modern gedoe’, over Turken en Marokkanen die geen aanstoot geven, maar Chinezen en Jappen die wél met Het Bloemenmeisje op de foto willen, maar nooit een centje geven en weer over muziek, ‘ja in de auto draai ik ook altijd draaiorgelmuziek’. In de hoek van de kamer kijkt ‘Den Haag’ mee. Het geleuter roept het verlangen weer op te luisteren naar een nooit deprimerend draaiorgel. In de schuur staat ze. Motor starten en, ja hoor, een fijn lied komt tot me. Onwillekeurig ontspannen de kaken, glimlachend denk ik aan dansen en inhaken. ‘Dit moet behouden blijven, Bert.’ ‘Ja, jongen, aan mij zal het niet liggen. Tot mijn tachtigste wil ik lopen en mansen. Zie ik je zaterdag?’

Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad, Columns Leidsch Dagblad. Bookmark de permalink.