‘Eine kleine Süsse’

Het gebouw op ijzeren poten van Achmea pal naast het station kent een entreeruimte zo kerkelijk hoog dat hij nederig stemt. Schoon, veel ruit, licht, witte wanden, minimale inrichting, spotjes. Alles ademt controle. Ik ben er om in de expositieruimte de schilderijen van Flore de Koning te ervaren. Deze krant schreef er vorige week over. Breder bezien wil ik weer eens proeven hoe het mijn kunstbarbarisme gesteld is. Nee, niet aan de zorgverzekeraar vragen hoe maatschappelijk verantwoord het is dure zorgcenten te spenderen aan een branchevreemde niche.
Ik kijk naar de schilderijen van De Koning. Vlakken, stedelijke lijnen in soms een organische omgeving. Erg mijn best doe ik om de diepere zin te doorgronden. Hoeft dat niet? Gaat het om de impressie, of die je wat doet? Tsja, het doet me weinig. Lang sta ik stil. Kijken, doorzien, wat ontgaat me? Waarom heb ik hier geen antenne voor? Flore krijgt prijzen, heet een talent, het ligt vast aan mij. Het laatste dat ik wil is haar te na komen. Laat ik snel de info lezen. Bijscholen, jongen, want wie vindt dat je de verhevenheid van kunst meestal met een kleine v dient te schrijven, is een halfwas intellectueel, jawel.
‘In de serie Floorplans is ruimte abstract en schematisch. De structuren van het landschap zijn impliciet, de architectuur is belangrijk geworden. Flore behandelt de figuratieve objecten uit het vroegere werk als logo: ze brengt hen terug tot een basisvorm, die regelmatig terugkomt in het werk. De Floorplans zijn het resultaat van een omgekeerd ontwerpproces’. En zo door. Ik lees het A4-tje drie keer en ga dan weer kijken. Een kluns ben ik. Eentje met een blinde vlek voor Kunst. Ik mis iets. Wat? Dan schiet me een woord te binnen: noodzaak.
Het land bewerken moet. En zaaien, oogsten, brood maken. Ook moet je strijden tegen onrecht, tot in alle eeuwigheid, amen. Als kunst daarvan getuigt, van woede daarover, of verdriet, als kunst geëngageerd is, als de kunstenaar in zijn werk die noodzakelijkheid weet te leggen, ja dan moet ook kunst. Kunstwerken geboren uit ‘noodzaak’ intrigeren, maken bewust, bieden troost. De rest acht ik vrijetijdsbesteding. Mag. Een ander tuiniert graag.
Op 10 maart beloofde ik u een keer te vertellen over de Hongaarse schilder Tamas Karpati, van wie ik ‘een kind’ mocht kopen. Dat ging niet zomaar. Winter 1997 belandde ik in Szentendre, een kleine stad, ooit kunstenaarskolonie, dicht bij Boedapest. Kou, sneeuw, een enkeling die zich buiten waagde. Met een boekbindster als tolk zocht ik Tamas op. Boven de poort hing een afbeelding van de heilige Franciscus. De tuin, het huis, alles oogde sjofel. Ik was de eerste ‘vreemde’ die de schilder met tegenzin achter zich aan duldde de ladder op naar zijn werkzolder. Geen kachel, min tien. ‘Deze meneer wil ik een schilderij kopen’. Geen antwoord, alleen maar een starende blik. Eva, de tolk, vertelde toen maar over Tamas. ‘Iedere avond verbergt hij zijn werken op een andere plek. Armoede, honger, alleen in bezit van het hoogstnodige, maar verkopen wil hij niet. ‘Wie verkoopt zijn kind’, zegt hij dan. Kon naar de Biennale in Venetië, ging niet.’
Daar zat ik. Toen klonk na ruim een uur een zachte vraag: ‘Eine kleine Süsse?’ We ledigden samen een fles perenlikeur, zwijgend. ‘Gut, die ein kaufen.’ Kiezen kon ik amper, zo fascinerend alles, getuigend van dat ene woord: noodzaak. Tamas moet. Ik merk dat ik, staand in deze steriele expositieruimte, opnieuw zacht word bij de herinnering. Ik wil terug naar Tamas. Iemand moet me nu vragen een glas te delen. Kwam Flore zelf maar binnen om mij na een stil genoten drankje te vertellen over haar noodzaak.

Theo Bakker

Dit bericht is geplaatst in Columns Leidsch Dagblad, Columns Leidsch Dagblad. Bookmark de permalink.